Het Apollopad in Valwig aan de Moezel.
In het Moezeldal, in de buurt van het bekende toeristenplaatsje Cochem, ligt het dorpje Valwig. Langs de weg tussen Valwig en het boven het dal gelegen Valwigerberg begint de Apolloweg. Dit is een wandelroute die de bezoeker laat zien welke biotopen er allemaal voorkomen in het Moezeldal en tevens informatie geeft over de planten en dieren die er voorkomen. Het grootste deel van de tocht voert de wandelaar door wijngaarden, maar er zijn ook prachtige wintereikenbossen en rotspartijen te zien. De bijzonderheid van dit gebied is het voorkomen van diverse soorten dagvlinders met als absoluut hoogtepunt de Moezelapollo (Parnassius apollo ssp. vinegensis).
Geologie.
De rotsen in het gebied bestaan uit zand- en leistenen uit het Devoon (circa 400 miljoen jaar oud). Ertussen zitten witte kwartslagen. Opvallend is dat de noordhelling veel steiler is dan de zuidhelling.
Het landschap.
Het landschap van het Moezeldal wordt hier bepaald door de wijnbouw. Zelfs de steilste hellingen worden gebruikt voor het planten van druivenstokken. De ondergrond is rotsig en bedekt met leistenen. Dit komt de wijn zeker ten goede want de warmte die de stenen overdag hebben opgevangen stralen ze ´s avonds en ´s nachts weer uit. Een van de bekendste en belangrijkste rotspartijen is de Brauseley, een natuurreservaat. Aan de voet van de steile hellingen stroomt de Moezel, welke de hoofdverkeersader van het dal vormt. Langs de oever van de Moezel liggen ook nog belangrijke wegen.
Flora.
Door het warme klimaat groeien in het Moezeldal allerlei bijzondere planten. Naast de aangeplante druiven vinden we er ook allerlei fraaie wilde planten. De bossen op de hellingen worden gedomineerd door Wintereiken (Quercus petrea). Ertussen groeien verschillende andere boomsoorten met als bijzonderheid de Elsbes (Sorbus torminalis). Ook de Franse esdoorn (Acer monspessulanum) is hier te vinden. Deze heeft een opvallend drietallig blad. In de ondergroei groeit Buxus (Buxus sempervirens). De ondergroei laat ook thermofiele planten zien, zoals Grote graslelie (Anthericum liliago) en Duinsalemonszegel (Polygonatum odoratum).
In de verlaten wijngaarden veroveren wilde planten hun plekje weer terug. In eerste instantie komen vooral akkeronkruiden zoals Klein kruiskruid (Senecio vulgaris), Paarse dovenetel (Lamium purpureum) en Kroontjeskruid (Euphorbia helioscopium) op. Op enkele plekken duiken ook bijzondere soorten op zoals Wilde weit (Melampyrum arvense). In de wegberm groeit Blauwe sla (Lactuca perennis) en Bergseseli (Seseli libanotis).
Reptielen.
In het gebied zijn verschillende soorten reptielen te vinden. De Muurhagedis (Podarcis muralis) is een algemeen voorkomende soort in het gebied. Op de stapelmuurtjes kun je ze gemakkelijk waarnemen. Ze zijn vaak al vroeg in het jaar actief. Zelfs op een zonnige dag in januari of februari kunnen ze al uit hun schuilplaatsen tevoorschijn komen.
Het meest bijzondere reptiel in de wijngaarden is waarschijnlijk de Smaragdhagedis (Lacerta viridis). Deze grote groene hagedis is normaal aan te treffen in Zuid-Europese landen, maar komt ook voor op warme plekjes in het Moezeldal. Deze soort is heel wat moeilijker waar te nemen. Ten eerste is hij vrij schuw en vlucht met grote snelheid en over een grote afstand weg als er gevaar dreigt. Ten tweede is hij ook veel minder actief en slechts op bepaalde tijdstippen van de dag waar te nemen. Op minder zonnige momenten is ook de Gladde slang (Coronella austriaca) hier te zien. Hij leeft van de Muurhagedissen.
Vogels.
Op de hoge, ontoegankelijke rotsen van de Brauseley leven diverse bijzondere roofvogels waaronder de Slechtvalk (Falco peregrinus). Deze snelle jager leeft van kleine zangvogels zoals Spreeuwen (Sturnus vulgaris), die hij tijdens razendsnelle duikvluchten vangt.
Een bijzondere zangvogel in de wijngaarden is de Grijze gors (Emberiza cia). Deze soort komt normaal in Zuid- Europa voor, maar is in de warme dalen in de Eifel ook aan te treffen. Door hun roep, een zacht ´tsjieep` kun je ze nog het best opsporen. Vaak zitten ze op een steunpaal van een wijnstok of onderin een boom te zingen. Hun nest maken ze op rotsachtige plekjes waar de jongen zijn blootgesteld aan hoge temperaturen en felle zonneschijn.
Insecten.
Tussen de wijnbergen leven allerlei insecten die gebonden zijn aan warme gebieden. Naast de Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens) leeft hier ook de veel zeldzamere Roodvleugelsprinkhaan (Oedipoda germanica). Deze twee soorten vallen door hun schutkleuren eigenlijk niet op en blijven dus voor hun vijanden verborgen. Op het moment dat ze echter opvliegen verschijnen hun opvallend gekleurde ondervleugels, waardoor het lijkt of er een blauwe danwel rode vlinder opvliegt. Een andere opvallende sprinkhaan is de Zadelsprinkhaan (Ephippiger ephippiger) en de Boomkrekel (Oecanthus pelluscens).
Vlinders.
De maanden mei tot en met augustus vormen de beste tijd om het gebied te bezoeken. Door de diverse biotopen komt er een groot aantal soorten voor, zodat de hieronder genoemde opsomming, welke berust op een 15tal veldbezoeken verre van volledig zal zijn.
Als meest bijzondere soort moet natuurlijk de Apollovlinder worden genoemd. In het Moezeldal komt deze opvallende vlinder in verschillende deelpopulaties voor. Vroeger kwam de vlinder in het gehele gebied voor, maar tegenwoordig zijn de verschillende deelpopulaties van elkaar gescheiden door infrastructuur, bebouwing en intensief gebruikte wijnbergen. De vlinder is genoemd naar het plaatsje Winningen aan de Moezel, dat in de nabijheid van de autowegbrug ligt. De Apollo is één van de grootste inheemse dagvlinders. Hij heeft een witte grondkleur waarop rode cirkels en zwarte vlekken staan. Bij de Moezelapollo wijkt de vorm van deze vlekken af van de Apollovlinders in andere gebieden waardoor er gesproken wordt van een aparte ondersoort. Het lichaam van de vlinder is zwaar behaard, een aanpassing aan het meestal koude klimaat in de leefgebieden. Het lichaam oogt daarom lichtgrijs en is met zwarte cirkels gesegmenteerd. Het vrouwtje van de Apollo legt haar eitjes op Wit vetkruid (Sedum album) dat rijkelijk te vinden is in het gebied. Deze plantjes hebben dikke, vlezige bladeren die meestal rood van kleur zijn en witte bloemen. Op andere plekken wordt ook Sedum telephium ssp. Maximum gegeten. De eitjes worden vanaf juni onder overhangende stenen, op droge stengels of rechtstreeks op de planten gelegd. Na de overwintering komt tussen eind februari en begin april het eitje uit. Er komt een fluweelachtige zwarte rups uit met twee rijen gele puntjes boven de ademopeningen. Op ieder lichaamssegment staan twee paar met ertussen witte puntjes. De rups kan een lengte van 50 millimeter bereiken. Op haar flanken staan rode puntjes en haar voetjes dragen een lichte krans van borstelharen. Afhankelijk van de weersverwachting verpoppen de rupsen zich rond midden mei tot midden juni. Ze vormen dan een grijsblauwe, korte dikke, ronde gordelpop die met één zijden draad aan de ondergrond wordt bevestigd. Na een korte periode van twee tot drie weken als pop komen de vlinders uit.
De vlinders vliegen meestal tussen midden juni en eind juli en dan enkel op warme dagen. Door hun grote spanwijdte van circa zeven centimeter zijn het echte zweefvliegers die met de opstijgende lucht meezeilen en met enkele vleugelslagen vaak een grote afstand afleggen. Om de dieren waar te nemen is een verrekijker niet verkeerd, want het gebied is uitgestrekt en de hellingen zijn te steil om achter de dieren aan te hollen. Soms zijn de vlinders ook waar te nemen op nectarplanten. Hierbij geniet Grote centaurie (Centaurea scabiosa) de voorkeur, maar de dieren zijn ook aan te treffen op distels en Wilde marjolein (Origanum vulgare) . De Apollo komt voor van Zweden tot in Spanje en is in oostelijke richting tot achter het Baikalmeer te vinden. De Apollo is dus een soort met een groot verspreidingsgebied en derhalve een groot aantal ondersoorten, waarbij steeds de vraag moet worden gesteld of dit grote aantal ondersoorten in verhouding staat tot de relatief kleine verschillen. Waarschijnlijk zou het bij minder opvallende diersoorten tot de normale variatie binnen de soort worden gerekend.
De Apollo is vanwege zijn prachtige uiterlijk een geliefd object voor verzamelaars en het is de enige niet-tropische vlindersoort waarvan volgens het Cites-Verdrag niet gehandeld mag worden.
In zijn kerngebieden zoals de Alpen, Skandinavië en delen van Azië is de Apollo vaak met grote populaties aanwezig en derhalve niet bedreigd. Maar juist aan de rand van zijn verspreidingsgebied is de situatie niet zo rooskleurig. Dit heeft enerzijds natuurlijk ook natuurlijke oorzaken zoals klimaatveranderingen, maar het komt toch grotendeels door biotoopvernietiging of het gebruik van gifstoffen door de mens. Een geïsoleerde populatie kan tegenwoordig niet meer worden aangevuld omdat de leefgebieden vaak niet meer in verbinding met elkaar staan.
In Duitsland komt de Apollo buiten de Alpen nog slechts op enkele plekken voor zoals het Blautal bij Blaubeuren, het Altmühltal in Beieren en in het Moezeldal. De populatie in het Moezeldal was in het begin van de jaren 1980 ook bijna uitgeroeid door het gebruik van insecticiden die vanuit een helikopter werden gesproeid. Hierdoor kwam het gif niet alleen op de wijngaarden terecht, maar waaide ook naar de graslanden en rotsen ertussen. Dit betekende een zekere dood voor de rupsen van de Apollovlinder. Bovendien verdwenen door de ruilverkaveling in de wijnbergen vele stapelmuurtjes waarop Wit vetkruid (Sedum album) groeide. Vele wijnboeren gaven ook wijngaarden op de zeer steile hellingen op die hierdoor braak vielen en verbosten. Door de toename van de hoeveelheid humus kon Wit vetkruid hier niet meer groeien. Ook de toename van het verkeer is een groot probleem voor de Apollo. Zelfs nu nog komen jaarlijks 200-300 Apollo ’s in het verkeer om het leven. Sinds 1980 werd daarom een reddingsactie gestart om het dreigende uitsterven te stoppen. Hierdoor slaagde men erin om het sproeien van gifstoffen met helikopters te verbieden waardoor tegenwoordig 80% van de wijngaarden tussen Winningen en Burgen zonder gebruik van insecticide wordt geëxploiteerd. Dit is de Apollo merkbaar ten goede gekomen zodat men in plaats van een handjevol vlinders op de goede vliegplaatsen tegenwoordig weer vele vlinders kan waarnemen. Sinds 1987 werden ook de braakliggende en verboste percelen weer vrij gekapt en stapelmuurtjes hersteld. Hierdoor kon men circa 200 hectare redden. Ook begon men met ecologische wijnbouw. Het inrichten van de Apolloweg was ook een van de successen. Hierbij werd het typerende landschap van het Moezeldal in stand gehouden en gestopt met verdere ruilverkavelingen. Hiervan profiteert niet alleen de Apollo maar ook andere dieren en planten zoals Grijze gors, Smaragdhagedis, Zadelsprinkhaan en Koningspage. Al deze warmteminnende soorten leven in zonnige, droge open gebieden.
Een tweede opvallende vlindersoort in het gebied is de Koningspage ((Iphiclides podalirius). De Koningspage is een opvallende soort door zijn zeilende vliegwijze. Op warme dagen laat hij zich door de thermiek door het gebied drijven. De Koningspage is in het Moezeldal te vinden vanaf eind mei, maar komt slechts in lage aantallen voor. De groene rupsen met een opvallend dikke kop leven van Sleedoorn (Prunus spinosa), Meidoorn (Crataegus sp.) en Weichselboom (Prunus mahaleb).
In het Moezeldal is op de warme hellingen ook een aantal parelmoervlinders te vinden.
In mei is de Tweekleurige parelmoervlinder (Melitaea didyma) vaak massaal te vinden. Hij zit dan graag op de Witte klaver (Trifolium repens) die op de paden tussen de wijnbergen groeit. De Tweekleurige parelmoervlinder heeft een voorkeur voor droge zure graslanden en zit ook graag in kalkgraslanden.Deze fraaie vlinder kent bij de twee geslachten verschillende kleurpatronen. De mannelijke exemplaren zijn vaak donkerder van kleur dan de oranje gekleurde vrouwtjes. De onderkant is echter duidelijk herkenbaar en kent in Europa ook slechts geringe variaties. Het is een vrij grote vlinder met een spanwijdte tussen 35 en 50 millimeter. De vlinders zijn aan te treffen tussen april en september en kunnen maximaal drie generaties per jaar voortbrengen. In onze streken meestal slechts twee generaties. De eitjes worden gelegd op allerlei planten zoals Vlasleeuwebek (Linaria repens), Smalle weegbree (Plantago lanceolata), Ereprijs (Veronica sp.), Knoopkruid (Centaurea jacea) en Vingerhoedskruid (Digitalis sp.).
Ook een aantal kleine pages is in het gebied te vinden. De Pruimepage (Satyrium pruni) is een klein, onopvallend vlindertje dat in het gebied veel te vinden is. De dieren zitten vaak massaal op schermbloemigen of in struiken. Het is een klein bruin vlindertje met een smal oranje randje langs de rand van de achterkant van de ondervleugel met daarin een klein zilverblauw veld. Heel wat minder algemeen is de Wegedoornpage (Satyrium spini), eveneens een kleine page met een bruine grondkleur. Deze vlinder heeft echter heel wat minder oranje en juist een opvallend grote zilverblauwe vlek op de achterzijde van zijn ondervleugel.
Onderweg in het gebied.
De Apolloweg verloopt in de wijnbergen tussen Valwig en Valwigerberg nabij het plaatsje Cochem aan de Moezel. Deze route is redelijk bewegwijzerd met vrolijke symbolen en heeft een lengte van 7,5 kilometer. Op allerlei plaatsen staan panelen met informatie over planten, dieren, landschap en cultuur. Bovendien is in de dorpjes een aantal informatiefolders te verkrijgen over de route en de bezienswaardigheden. Tijdens de wandeling moet een hoogteverschil van circa 200 meter overwonnen worden. Denk tijdens de tocht aan goed schoeisel, een verrekijker, een pet of ander hoofddeksel en genoeg te drinken omdat het zonnig en warm is als je op het goede moment onderweg bent. Trek ongeveer drie uur uit voor de wandeling.
De wandeling begint in het dorpje Valwig, onderin het dal. Hier loop je eerst door de smalle straatjes van het dorpje waarin de wijnbouw het dorpsgezicht bepaald. Daarna gaat de wandeling verder bergop door de wijngaarden in de richting van Valwigerberg. Er wordt hier uitleg gegeven over de wijnbouw langs de Moezel. Al stijgend wordt het uitzicht op de rivier en het dal steeds fraaier. De asymetrische opbouw van het dal is hier opvallend. De oostelijke oever is veel steiler dan de tegenoverliggende westoever waarop de wijngaarden rondom Ernst liggen. Bovenaan de helling bereikt de wandelaar het dorpje Valwigerberg om vervolgens weer af te dalen naar de Brauseley, een 100 meter hoge, loodrechte wand uit lei- en zandsteen. Aan de voet van de helling liggen wederom wijngaarden. Dan loopt het pad verder door de wijnbergen terug in de richting van Valwig.