Oranjetipje (Anthocharis cardamines).

Het Oranjetipje (Anthocharis cardamines) is een opvallende voorjaarssoort. De vlinders verschijnen meestal vanaf midden april en zijn te vinden tot in juni. De hoofdvliegperiode ligt rond eind april tot begin mei. De mannetjes verschijnen overigens eerder dan de vrouwtjes en beginnen al snel hun territorium af te bakenen.
Het Oranjetipje behoort tot de familie van de Witjes (Pieridae). Opvallend is het geslachtsdiformisme bij deze soort. Dat wil zeggen dat vrouwtjes en mannetjes een andere tekening hebben. Beide dieren hebben een witte bovenkant op de vleugels met in de vleugelpunt een brede zwarte lijn. Het mannetje heeft daarnaast echter ook een opvallende oranjevlek op de bovenvleugel. Hieraan dankt de soort ook zijn Nederlandse naam. Beide geslachten hebben een groen gemarmerde onderzijde van de vleugels. De vleugellengte bedraagt ongeveer 20 millimeter.
De vrouwtjes van het Oranjetipje leggen hun eitjes op allerlei soorten kruisbloemigen. In Nederland hebben de dieren een voorkeur voor Pinksterbloem (Cardamine pratensis) en Look-zonder-look (Alliaria petiolata), maar in het buitenland leggen ze ook eitjes op Torenkruid (Arabis glabra) of Ruige scheefkelk (Arabis hirsuta). In tuinen zelfs op Judaspenning (Lunaria annua). De rupsen leven hier van de hauwtjes (rijpe zaden) van deze plant. De vrouwtjes proberen hun eitjes dus bij voorkeur te leggen op planten met veel bloemen of bloemknoppen, zodat er altijd voldoende voedsel voor de rupsen voorhanden is. Ze zetten per plant slechts één eitje af en door het uitscheiden van feromonen waarschuwen ze andere vrouwtjes dat er al een eitje is gelegd. De eitjes zijn het dikst in het midden met een spitse punt bovenaan en een stompe punt waar ze bevestigd zijn. In het begin zijn ze geelgroen, later verkleuren ze naar oranje. Omdat de rupsen veel moeten eten dulden ze geen andere rupsen op hun plant en eten jonge rupsjes die ook op dezelfde plant worden gezien direct op. De rupsen hebben een typische blauwgroene kleur en dragen allerlei gevorkte haren. Op hun flanken hebben ze een opvallende witte streep die bijdraagt aan de camouflage. De rupsen blijven eten ver vervellen regelmatig. Ze bereiken een maximale lengte van 3 centimeter. Na een maand eten is de rups volwassen en zoekt een plaatsje om te verpoppen. Omdat de meeste waardplanten kort na de bloei afsterven en de gebieden waar de dieren vliegen meestal vrij vochtig zijn en dus ’s winters onderlopen, kruipen de rupsen naar een plekje op circa 30 centimeter hoog is en spinnen daar hun pop. Dat is dan meestal een houtachtig gewas zoals een boom of struik. De rupsen kunnen natuurlijk geen enorme afstanden afleggen en verwijderen zich hoogstens 25 meter van de dichtstbijzijnde waardplanten. Nadat de rupsen in juli verpopt zijn blijven ze hangen tot de maand april van het jaar daarop om dan weer als vlinder op te duiken. De poppen zijn eerst nog groen, maar na enkele dagen worden ze beige-bruin en vallen zo nauwelijks op.
Oranjetipjes zijn doorgaans te vinden in bosachtige, meestal vochtige terreinen. De mannetjes patrouilleren vaak langs bosranden en leggen al heen en weer vliegend behoorlijk grote afstanden af. Dit doen ze enerzijds om hun territorium te verdedigen, maar anderzijds ook om op zoek te gaan naar vrouwtjes. De vrouwtjes zijn echter op het eerste oog niet zo goed van andere witjes te onderscheiden en vaak gebeurt het dat de mannetjes vlak bij een ander vlindertje zijn gekomen om dan te ontdekken dat het helemaal geen vrouwtje is. Op korte afstand gaan namelijk feromonen (geurstoffen) en gedrag ook een opvallende rol spelen bij het herkennen van soortgenoten. Een vrouwtje dat al heeft gepaard zal een mannetje dat haar komt opzoeken afwijzen door haar achterlijf in de lucht te steken en druk met haar vleugels te klapperen. Het mannetje begrijpt deze gebarentaal en zal al snel op zoek gaan naar een ander vrouwtje.
Het Oranjetipje is een vrij normale soort die meestal te vinden is in beekdalen of langs en in grote bossen. Het komt in grote delen van Europa voor van Schotland in het noorden tot in Zuid-Europa, waar ze worden vervangen door het Zuidelijk Oranjetipje (Zegris eupheme).