Zilveren maan

Boloria (Clossiana) selene Braunfleckiger Perlmutterfalter Le Petit Collier Argenté
Familie: Schoenlappers

            


Uiterlijk.

De Zilveren maan is genoemd naar de zilverkleurige vlekken op de onderkant van de vleugel. De onderkant lijkt een beetje op een glas-in-loodraam. Naast de zilveren vlekken valt er één ronde zwarte punt aan de vleugelbasis bijzonder goed op, aan dit kenmerk is de soort van de meeste andere parelmoervlinders te onderscheiden. De bovenkant van de vleugels is, zoals bij zovele parelmoervlinders, oranje- bruin met een zwarte tekening.

Verspreiding.

De Zilveren maan komt voor in een groot deel van Europa, in een gebied dat loopt van Schotland en Noord- Noorwegen in het noorden en Midden- Spanje en Portugal in het zuiden. De soort komt oostwaarts voor tot in Korea en is ook te vinden in Noord- Amerika. In Nederland was de soort vroeger een algemene standvlinder, maar nu is hij bijna verdwenen. In Wallonië is de soort te vinden langs de Maas, in de Ardennen, op de Hoge Venen en op enkele terreinen met zinkhoudende bodem in het Geul- en Vesdredal. In Nordrhein- Westfalen komt de Zilveren maan voor in de Eifel. In het verleden bestonden er ook enkele populaties van de Zilveren maan in Limburg, onder meer op de Brunssummer- en Schrieversheide, in Epen langs de Terzieterbeek en bij de Breukberg en het Heringsbosch. In al deze gebieden komen moerasviooltjes (Viola palustris) voor, een belangrijke waardplant voor de rupsen. In de zinkterreinen worden de eieren gelegd op Zinkviooltje (Viola calaminaria).
In het verleden kwam de vlinder ook Midden- Limburg voor. In de Kruispeel nabij Weert, in de omgeving van Vlodrop- Station op de Meijnweg en in het Haeselaarsbroek bij Echt. Hier vloog de soort tot 1991, toen het terrein waar hij voorkwam werd volgeplant met sparren.

Leefgebied.

De leefgebieden van de Zilveren maan bestaan uit natuurlijke en halfnatuurlijke, begraasde en gehooide graslanden en moerassen. De belangrijkste eis die de vlinder aan zijn leefgebied stelt is een hoge dichtheid aan waardplanten en het voorkomen van voldoende nectarplanten. Er is onderzocht dat er minstens 30 viooltjes per m2 moeten voorkomen, hoewel de voorkeur uitgaat naar gebieden met 100 viooltjes per m2. De Zilveren maan vliegt meestal in twee generaties, de eerste komt voor van half mei tot eind juni. De tweede generatie vliegt van begin juli tot half augustus. Het aantal exemplaren in de tweede generatie is meestal twee- tot driemaal groter dan van de eerste. In de hogere delen van de Ardennen, zoals de Hoge Venen en de Baraque de Fraiture, vliegt de Zilveren maan in één generatie omstreeks eind juni- half juli.

Levenscyclus.

De vlinders leven, afhankelijk van de weersomstandigheden 9-18 dagen. De vrouwtjes leggen tussen de 100 en 200 eitjes, die na vijf tot acht dagen uitkomen. Dit doen de vrouwtjes zittend in de vegetatie, vlakbij de grond. De rupsen van de eerste generatie ontwikkelen zich in 25 dagen. Die van de tweede generatie overwinteren en doen er 200- 230 dagen over om volgroeid te worden. De rupsen zijn vrij mobiel en zoeken actief naar waardplanten. De belangrijkste waardplanten in de omgeving van Zuid- Limburg zijn het Moerasviooltje en het Zinkviooltje. De overwintering vindt plaats als halfvolgroeide rups in het derde stadium. Als de rups volgroeid is, spint de rups laag in de vegetatie een zijdeachtige structuur waarin ze verpopt. Het popstadium duurt tussen de 8 en 15 dagen.

Gedrag.

De mannelijke vlinders vliegen meestal traag over de vegetatie op zoek naar maagdelijke vrouwtjes. Dikwijls worden pas uit de pop gekomen vrouwtjes door deze mannetjes opgezocht om te paren, soms zelfs voordat de vrouwtjes hun vleugels helemaal gespreid en gedroogd hebben. De vlinders vertonen weinig dispersiegedrag, meestal worden de dieren aangetroffen in de nabijheid van Moerasviooltjes. Slechts zelden wordt meer dan 500 meter afgelegd. Zwerven komt eigenlijk enkel voor bij gebrek aan nectar. De volwassen dieren worden aangetroffen op diverse plantensoorten die veel nectar leveren, zoals Kale jonker (Cirsium palustre) en Adderwortel (Polygonum bistortum).